Sie daar! sie daar! daar gaat den Hemel op!
Daar crijgen al de schaduwen de schop!
Siet daar de Waarheyd! Daar het gerig oog gerig=verlangend
Der Vaderen van eeuw tot eeuw na vloog. na vloog=naar
verlangde
Immanu-el, die al van Eeuwicheyd
(Eer d’ aarden-grond in wat’ren was geleydt/
Den Hemel blonck) sijn lust had in het steyl
Van ’t Eeuwig/ Eeuwig/ Eeuwig Godlijck Heyl/
Ligt daar in lompen armlijck opgerolt/
Werd als een hulploos menschen-kind gesolt. gesolt=gewiegd
Wilt gy/ O mensch!/ ’t geheym verstaan! ‘k beding beding=verzoek
Sluyt d’ oogen toe/ en siet dan wat ick sing.
Daar is niet sigtbaars/ daar ‘t geloov verschijnt/ sigtbaars=opzienbarends
Voor so een straal het arm gesigt verdwijnt:
Hier ligt de Magt in magt- en hulp-loosheyd/
Hier ligt in armoe d’ Algnoegsaamheid,
Hier ligt des Hemels Heerlyckheyd veragt
Den lugtsten dag in aller nagten nagt; lugtsten=meest lichte, heldere
Wilt gy/ O mensch/ ’t geheym verstaan! ‘k beding
Sluyt d’ oogen eerst en siet dan wat ick sing.
Wie sag d’ onreyckbare Hemel met de aard onreyckbare=onmetelijke
So konstelijck/ so salig oyt gepaart! konstelijck gepaart=kunstig verenigd
Het onbegrepen/ eeuwig/ Eyndloos Yet
Vereenigt met een gras/ een bloem! een Niet! een Niet=een nietswaardig schepsel
Seg ick/ den Schepper wierd ten Schepsel; off Seg ick=als ik zeg
Seg ick/ het schepsel wierd ten Schepper; ’t stof
Wierd nu sijn eygen maker; d’ eygenaar
En maker wierd sijn maacksel; beyde is waar.
Seg ick den Geest die sonder eynden leeft
Wierd vleesch en sterfelijck; seg ick die beeft
Voor ’t minst geruysch/ en ’t slegtste doods-gevaar slegtste=minste
Wierd van de dood onraackbaar: beyde is waar. onraackbaar=onaantastbaar
Die ’t alles weet crijgt een bepaald begrip;
Den mensch verstaat ’t oneyndig in een stip:
Ick seg/ die over al is is nu daar,
Den Mensch is overal: En beyde ist waar.
Van alle sonden was Hy Hemel-schoon
Die om de schuld verlaat sijn Hemel-throon;
Wilt gy/ O Mensch! ’t Geheym verstaan! ‘k beding
Sluyt d’ oogen eerst/ en siet dan wat ick sing.
Hier is het eynd van alle Sigtbaarheen;
Hier is ’t begin van ’t Christen-ongemeen. =het buitengewone dat ze belijden
En salig hy/ die blind is/ arm/ en doov!
Hier is ’t begin van ’t wonderbaar geloov.
Hier is der sielen vreugd in treuricheyd;
Haar lust in ’t tomen van begeerlijckheyd;
Haar wil vernoegd in ’t loochnen van haar wil; vernoegd=vergenoegd, voldaan
En sy op ’t sterckst/ als ’t hert sig neer set stil.
Nu steeck ick willig beyd mijn oogen uyt
En sie maar door ‘t geloov: En volg ’t geluyd = slechts door het geloof zien
Van ’t wigt/ dat in de cribb my wijser wijst
De deugd in ’t doen, dan diese in woorden prijst. = bijzonder de zelfverloochening
O deugd! O Hemel-deugd! Verloochening.
Wat rees uw glansch ter steylte sonderling! Ter steylte=tot grote hoogte
Als Godes Soon, om Adams doembaar saat
Verloochent ’s Hemels Heerlijckheyd en staat.
Dat levend voorbeeld sal ons al het schoon/
Des werelds Rijckdom; Heerlijckheyd/ en throon;
Des Vleesches lusten; eygen wille; en all
Verloochnen doen/ dien Leeraar ten geval. =ter wille van die Leraar
J. van Lodenstein,
in: Uyt-spanningen
Wintermaand 1661